Verzuiling en katholiek onderwijs

De Verzuiling was het sterkst in het Interbellum en duurde tot in de zestiger jaren. Op vrijwel alle maatschappelijke terreinen leefde men gescheiden. Elke groepering had haar eigen standsorganisaties, partij, vakbonden, jeugdbeweging, omroep (KRO!), krant, sportvereniging, gezondheidszorg, scholen. Als katholiek stuurde je je kinderen naar de katholieke school, stemde je op de Roomsch Katholieke Volks Partij (RKSP), haalde je je boodschappen bij de katholieke kruidenier. Door middel van de afzondering kon de invloed van 'andersdenkenden' geweerd worden en de interne identiteit versterkt. Het katholieke leven manifesteerde zich duidelijk in de openbaarheid, met name in de zuidelijke provincies. Dit was de tijd van het 'rijke Roomse leven'.

RKSP verkiezingsaffiche

De Roomsch Katholieke Staats Partij was voorloper van de KPV (Katholieke Volks Partij).

De RKSP ontstond in 1926 uit een samengaan van al eerder gevormde RK Kiesverenigingen.

Deze verkiezingsposter uit 1922 betrof de kiesvereniging Amsterdam, waar J. B. van Dijk 'lijsttrekker' ('lijstaanvoerder') was. Terwijl de RKSP landelijk ongeveer 30 % van de stemmen trok (en ook deelnam aan diverse regeringen), was zij in Amsterdam een duidelijke minderheid!

De RKSP ging in 1945 over in de KVP.

Openbare processies werden in het 'rijke Roomse leven' volop gehouden. Officieel was dat verboden (Grondwet van 1848, en een wet uit 1853). Veel werd echter gedoogd. Het 'processieverbod' bleef bestaan tot 1983 toen het bij de grondwetsherziening werd opgeheven. Maar toen hechtten de meeste katholieken er nauwelijks nog aan.

 

Lager Onderwijswet 1920

De Wet van 1920 ("Wet De Visser") bracht eindelijk de gewenste gelijkberechtiging en financiële gelijkstelling van het bijzonder onderwijs (Pacificatie). De salarissen van de onderwijzers werden nu door het Rijk betaald, de stichtings- en exploitatiekosten door de gemeenten.

De wet regelde verder het onderwijs van kinderen van 6 tot 12 jaar (leerplichtig). Art. 42 verwoordt het doel van het onderwijs:

"Het schoolonderwijs wordt onder het aanleren van gepaste en nuttige kundigheden dienstbaar gemaakt aan de ontwikkeling van de verstandelijke vermogens der kinderen, aan hunne lichamelijke oefening en aan hunne opleiding tot alle christelijke en maatschappelijke deugden."

In de jaren twintig en dertig volgden diverse bezuinigingsrondes, waardoor niet alle wetsbepalingen konden worden doorgevoerd. Zo ging de klassendeler omhoog van 40 naar 48.

Deze Wet bepaalde bovendien dat er geen normaalscholen meer mochten zijn. De subsidiëring werd vanaf 1936 stopgezet. De laatste normaalscholen sloten toen of werden omgezet in een kweekschool.

Encycliek 'Divini Illius Magistri'

Aan de ouders

Dit stond op het schoolrapport - 1951!

Het katholiek onderwijs werd van laag tot hoog voor een groot deel verzorgd door religieuzen, leden van een van de vele Congregaties. Het werd door officieel kerkelijke zijde van een stevig fundament voorzien, onder andere door de encycliek 'Divini Illius Magistri' (1929) en het werk van katholieke pedagogen, zoals de bekende frater Sigebertus Rombouts. Onderwijs moest in hoge mate bijdragen aan het doel van een katholieke opvoeding: de vorming van een katholiek burger. De katechismus was daarbij een belangrijk hulpmiddel.

Paus Pius IX

Pius IX, paus 1922-1939

Paus Pius XI publiceerde 'Divini Illius Magistri' over de 'christelijke (= katholieke) opvoeding' van de jeugd in 1929. In dat jaar sloot hij met dictator Mussolini het Verdrag van Lateranen, over de verhouding tussen de Kerk en de Staat. Volgens de Paus mag en kan de Staat geen dominante invloed hebben op de opvoeding van kinderen. De opvoedkundige taak was een zaak van drie maatschappelijke geledingen. Dat waren: het gezin en de Staat als de natuurlijke orde, en de Kerk als de bovennatuurlijke.

 

  • Meer over de Encycliek
  • Tekstfragmenten
  • Leesplankjes
  • Piet de Wolf over katholiciteit
  • X -sluiten
Divini Illius Magistri

Deze encycliek heeft grote invloed gehad op de opvattingen over de opvoeding die op de rooms-katholieke (kweek-)scholen gehanteerd en overgebracht werden. Druk op de figuur om de encycliek te lezen.

De encycliek beschrijft de visie van de Kerk op:

  • de rollen van gezin (ouders), school en staat. Opvoeding is allereerst een onvervreembaar recht (en plicht) van de ouders. De staat dient er op toe te zien dat goed christelijk onderwijs mogelijk is door de bescherming van het gezinsleven
  • onderwijs ondermijnende ontwikkelingen zoals uitbannen van godsdienstonderwijs, seksuele voorlichting en de invoering van gemengd onderwijs
  • de principes en richtlijnen voor een christelijke pedagogiek en psychologie.

Hier enkele onderwijs gerelateerde fragmenten uit teksten van katholieke tijdgenoten.

Boek Katholieke Sport "Op de eerste plaats zijn wij, als Katholieken, leden van de bovennatuurlijke gemeenschap der H. Kerk en wel van de Strijdende Kerk. Deze godsdienstige samenleving vormt het middelpunt van ons leven. Naar dat centrum richt zich ten slotte ons aller activiteit, want eens lid te mogen zijn van de Zegepralende Kerk is ons aller einddoel, waardoor wij tevens God 't meest verheerlijken."
Ontleend aan: 'Katholieke Sport', door H. Goris, leraar lichamelijke oefening, uitg. RK Jongensweeshuis, Tilburg, 1936.

"De mens kan slechts sterk en opgewassen tegen het leven zijn wanneer hij wordt gesteund door een echte, diep godsdienstige overtuiging. Het godsdienstige leven moet de krachtcentrale voor de mens zijn. Wij zullen de kinderen eerst waarachtige godsdienstigheid kunnen bijbrengen, wanneer wij deze zelf bezitten."
Broeder Wigbertus, hoofd van de St. Joan Berchmans Uloschool te Rotterdam, uit een lezing gehouden tijdens een oudermiddag aan de Sancta Mariaschool te Amsterdam, beginjaren '50.

OpvoedingEenvoud In dit deel van de 'Opvoedige Brochurenreeks´ (onder redactie van Fr S. Rombouts, nr 102, 1938) staat op pag 78 over het 'doel van de opvoeding':
"Er is in het kind een aangeboren eenvoud. De opvoeding moet deze aangeboren eenvoud omzetten in bovennatuurlijke eenvoud. Dit gebeurt door de kinderwil gelijkvormig te maken aan Gods Wil. Aanstonds moet hiermee begonnen worden door een zekere dressuur, die bij het ontwaken der rede overgaat in een beïnvloeding van het kenleven, voornamelijk door voorbeeld en vertelling, en een beïnvloeding van het strevingsleven, voornamelijk door gewenning. Het huisgezin, bijgestaan door de school, moet vooral de liefde in de kinderziel ontwikkelen, waardoor zij nauwer verbonden wordt en in steeds inniger contact komt met Christus, die de weg naar den Vader is."

Het leesplankje was een veel gebruikt middel om kinderen te leren lezen.
Hiernaast het overbekende leesplankje van Jan Ligthart, Rieks Scheepstra en Cornelis Jetses (1910).
Voor de katholieke school ontwikkelde de Tilburgse frater Euthymius Becker een eigen leesplankje: 'aap, roos, zeef' (1905).
Ga met de muis over de afbeelding
.
Maakte het voor het resultaat iets uit?

 

Interview 2009; 1:50

Piet de Wolf, geboren in 1939, groeide op in een katholiek milieu. Na de lagere school en de MULO volgde hij de kweekschool 'Magister Vocat' (1955-1960). Hij maakte nog het staartje van het 'Rijke Roomse Leven' mee.
Van 1971 tot 1987 was hij docent geschiedenis en kcml aan 'Magister Vocat', en was daarna nog bestuurslid van 1995-2004.
Piet is altijd 'katholiek' geweest. Na zijn docentenjaren studeerde hij met succes theologie. Hier vertelt hij iets over het 'traditionele katholicisme'. Zijn eerste kweekschooljaar begon met een plechtige, traditionele mis.

Op de tabbladen meer over de Encycliek, en enkele fragmenten uit teksten en video.

 

Het Bisschoppelijk Mandement (1954)

Na de oorlog kwam - tegen de verwachting van velen in - de Verzuiling 'gewoon' weer terug. Maar zij vertoonde nu in toenemende mate scheurtjes. De ontkerkelijking begon toe te nemen. Aan het - morele - gezag van geestelijken werd meer én openlijk getwijfeld.

Kees van Wissen vertelt: Mijn vader was dan wel katholiek, maar betwijfelde openlijk het gezag van de pastoor en 'de rest', die hij, als werkman met weinig inkomen, verweet zelf niets te weten van de problemen van de gewone man. Toen deze pastoor eens kwam informeren of en wanneer een nieuw zieltje in het gezin kon worden verwacht, werd hij door mijn vader bijna letterlijk de deur uit gesmeten.

Het Nederlandse episcopaat probeerde de gesignaleerde negatieve ontwikkelingen te keren middels een herderlijke schrijven (Mandement). Daarin werd katholieken het lidmaatschap van socialistische organisaties ontraden, en zelfs verboden.

  • Het Mandement
  • Benoeming
  • X-sluiten

Kardinaal de JongDe bisschoppen, onder leiding Poster KVP van Johannes de Jong, aartsbisschop 1936-1955, (links), noemen als bedreigingen: socialisme, humanisme, materialisme - dit alles leidt tot ontkerkelijking.
Het Mandement onder de titel 'De katholiek in het openbare leven van deze tijd' verbood katholieken lid te zijn van de socialistische vakbeweging (NVV (nu FNV), socialistische vergaderingen bij te wonen, de socialistische pers te lezen (bijvoorbeeld 'Het Vrije Volk'), of naar de VARA te luisteren. Lidmaatschap van de NVSH was ronduit verboden.
De bisschoppen hadden ook een sanctie in petto: het onthouden van de sacramenten, iets dat gelovige katholieken onverdraaglijk vonden.

Het lidmaatschap van de Partij van de Arbeid werd ontraden, maar dat bleef een zaak van eigen geweten. Begrijpelijk, want in de jaren vijftig werkten sociaal-democraten (PvdA, onder Drees) en katholieken (KVP, onder Romme) nauw samen, en brachten zo diverse sociale wetten tot stand, waaronder de voorloper van de AOW ('trekken van Drees').

Akte van Benoeming en Voorwaarden

Opvattingen over de katholiciteit van de leerkrachten, al dan niet religieus, blijken ook uit de Voorwaarden bij de Akten van Benoeming.

Ga met de muis over de afbeelding en lees enkele van de Voorwaarden!

Deze Voorwaarden golden nog tot eind van de jaren zestig. In het algemeen was het tot 1957 verboden voor een getrouwde vrouw om als ambtenaar (dus ook onderwijzeres) te werken.

Lees meer over het Mandement.

 

De reacties op het mandement waren zeer negatief, ook in kringen van gelovigen. In terugblik kan men zeggen dat dit Mandement een verkrampte en mislukte poging was om de ontkerkelijking tegen te houden. Ook de katholieke zuil vertoonde scheuren. Het katholiek onderwijs hield echter wonderlijk genoeg nog lang stand.

De religieuze Congregaties en Orden begonnen zich al in de jaren vijftig terug te trekken uit het onderwijs, vooral uit de 'profane' vakken die rustig aan leken (katholiek, dat wel) konden worden overgelaten.

1952 - De Kweekschoolwet van Rutten

In de eerste helft van de 20e eeuw bleef de onderwijzersopleiding door allerlei problemen, vooral van financiële aard, gebaseerd op de LO-wet van 1878. De financiering van de bijzondere opleidingen werd in de wet van 1920 wel meer gelijk getrokken met die van de openbare. Verschillende beleidsmaatregelen in de subsidie-sfeer leidden tot het verdwijnen van de normaallessen en, later, ook van de normaalscholen. Die werden deels omgezet in kweekscholen. Ook werden er nieuwe kweekscholen opgericht, die wel erkend moesten worden door het ministerie.

Tot nu toe werd de opleiding tot onderwijzer(es) in een aanhangsel van de LO-wetten geregeld. Deze Wet was de eerste die de opleiding voor onderwijsgevenden apart regelde. De opleiding werd nu gerekend tot het MBO.

  • De Kweekschoolwet
  • Herman Tervoort over pedagogiek
  • Kees van Iersel over de LS
  • X-sluiten

De belangrijkste accenten van de Kweekschoolwet van 1952 waren:

  • de nadruk lag op het verwerven van een brede culturele en een leerpsychologische-didactische kennis;
  • de opleiding werd vijfjarig en gestructureerd in drie leerkringen:
    1. de eerste leerkring (jaarklassen 1 en 2) was bedoeld om leerlingen met een MULO-diploma (het vereiste minum) op HBS-niveau te brengen. Hier moest vooral de kennis worden bijgebracht. In de praktijk werden echter ook al lessen gegeven gericht op het latere beroep, bijvoorbeeld bij gymnastiek en muziek (gymnastiekdocent: 'ik leer jullie touwklimmen, zodanig dat je het later in je eigen praktijk zó kunt overnemen').
    2. de tweede leerkring (jaarklassen 3 en 4) omvatte de eigenlijke beroepsopleiding, en stond ook open voor leerlingen met een HBS- of een gymnastiumdiploma. Deze fase werd afgesloten met een examen dat bij goed gevolg het diploma 'onvolledig bevoegd onderwijzer' opleverde (art. 41a). Met dit diploma mocht men lesgeven op een lagere school, maar men kon geen hoofd worden. Vooral meisjes vonden dit 'genoeg', ze gingen immers 'toch trouwen', en dus het onderwijs verlaten. Sterker: lang nog gold de bepaling dat wie (van de dames) ging trouwen, zij haar aanstelling verloor.
    3. de derde leerkring (jaarklas 5) betrof een verdieping van culturele en pedagogisch-didactische vorming. Hieraan was het diploma 'volledig bevoegd onderwijzer' verbonden (art. 41b). Het was een voorwaarde om later hoofd van een school te kunnen worden. Deze leerkring verving de oude 'hoofdakte' die uit twee delen, A en B, bestond.

 

Interview 2007; 2:10

Herman Tervoort, bouwjaar 1941, komt uit een duidelijk rooms gezin. In 1963 haalde hij zijn 'hoofdakte', was in het lager onderwijs werkzaam, en studeerde pedagogiek. In 1969 werd hij docent pedagogiek aan 'MV' werd. Later werd hij adjunct-directeur.
In dit fragment vertelt Herman over de 'oude, roomse pedagogiek', die sterk filosofisch gericht was, en berustte op duidelijke, katholieke grondslagen. Deze richting werd verwoord door de Nijmeegse hoogleraren J.J. Gielen en S. Strasser, en later door N. Perquin. Het gaat hier ook om het 'mensbeeld' - en doel van de pedagogiek. Er was weinig aandacht voor de praktische kanten van het beroep van leerkracht.

 

Interview 2010; 2:00

Kees van Iersel was onder meer docent Nederlands en adjunct-directeur aan 'De Voorzienigheid', de KPA en de Ipabo. Begin jaren vijftig zat hij in de 6e klas van de Albertus Magnusschool, IJselstraat (Broeders van Maastricht), bij Broeder Monaldus. In dit fragment vertelt Kees dat het tussen hem en de broeder bepaald niet goed zat.
Interessant is ook de 'indeling van de klas' - typisch voor die tijd!
Later heeft Kees nog stage gelopen bij dezelfde Br Monaldus, toen hoofd van de St Martinusschool. Deze werd later amanuensis aan 'Magister Vocat', waar hij Kees in diens functie als adjunct tegenkwam - tot des broeders grote verrassing!

Meer over de Kweekschoolwet, de 'traditioneel-katholieke' pedagogiek en een blik in een lagere schoolklas.
Br Monaldus (Frans van Lierop)

 

Overige regelgeving

1955 - Voor leerplichtige kinderen werd het schoolgeld afgeschaft. De kosten worden vanaf nu geheel bestreden uit de algemene middelen.

1955 - De 'Wet tot regeling van het Kleuteronderwijs' wordt aangenomen (onder minister Cals). Het kleuteronderwijs werd als volwaardig onderwijs erkend. De kosten kwamen volledig voor rekening van het Rijk. Het kleuteronderwijs stond open voor kinderen van 4 tot 6 jaar.

Tevens werd de opleiding beter gestructureerd. De 'Vormschool' werd 'Opleidingsschool voor Kleuterleidsters' (OK of KLOS). De opleiding resulteerde bij succes in het behalen van het diploma 'kleuterleidster', waarna men ook nog 'hoofdleidster' kon worden.